
Externe bestuurdersaansprakelijkheid: de stichtingsbestuurder voor de bus gegooid?
Blog
In deze zaak staat de externe aansprakelijkheid van een stichtingsbestuurder centraal: de bestuurder kan een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt en is aansprakelijk voor de schade van een contractspartij van de stichting.
Achtergrond
De stichting ‘A second roof above your head foundation’ houdt zich bezig met het inzamelen en verzenden van kleding naar ontwikkelingslanden. Veel van de stichtingsactiviteiten worden feitelijk uitgevoerd door een kringloopwinkel. Die kringloopwinkel wordt geëxploiteerd door vader en zoon.
Op enig moment heeft leasemaatschappij Reestdal een prijsvoorstel uitgebracht aan de zoon voor de lease van een Mercedesbus voor vijf jaar. De stichtingsbestuurder is samen met vader en zoon naar de leasemaatschappij gegaan en heeft daar zijn rijbewijs laten kopiëren, verklaard dat hij een stichting had (dat was nodig nu de leasemaatschappij niet aan particulieren leasete) en zijn handtekening onder een document gezet. De bus is vervolgens ingezet door de kringloopwinkel. Een jaar later heeft de leasemaatschappij de leaseovereenkomst beëindigd vanwege wanbetaling door de stichting. De leasemaatschappij start hierna een procedure tegen de stichting en de bestuurder in privé.
Drie thema’s in appel
De kantonrechter acht zowel de stichting als de bestuurder aansprakelijk. De bestuurder gaat in hoger beroep. Daarin spelen drie thema’s een rol: (i) de vraag of de bestuurder een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, (ii) de gestelde onbevoegde vertegenwoordiging van de stichting door de bestuurder en (iii) de herstelfunctie van het hoger beroep.
Toepassing Beklamel
Het hof past in navolging van de kantonrechter de Beklamel-norm toe en oordeelt dat de stichtingsbestuurder aansprakelijk is jegens de leasemaatschappij. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de stichting geen inkomsten en ook geen bankrekening had. Eerdere pogingen tot het openen van een bankrekening waren niet succesvol geweest. Het was tegen die achtergrond dus voorzienbaar dat de stichting haar verplichtingen jegens de leasemaatschappij niet zou (kunnen) nakomen en voor eventuele schade ook geen verhaal zou bieden. De stichtingbestuurder had nog aangevoerd dat de kringloopwinkel de kosten van de lease aan hem zou vergoeden, maar dat maakte het oordeel niet anders. Het ontbreken van schriftelijke of afdwingbare afspraken met vader en zoon over de terbeschikkingstelling van de bus en de betalingsverplichtingen jegens de leasemaatschappij is in strijd met de bestuurlijke verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening. Met de gestelde mondelinge afspraak dat vader en zoon elke maand het leasebedrag aan de bestuurder zouden betalen zodat de bestuurder dat aan de stichting kon doorbetalen, heeft de bestuurder een onverantwoord risico genomen. Dit risico heeft zich ook verwezenlijkt: vader en zoon kwamen die afspraak kennelijk niet na zodat de stichting – bij gebrek aan eigen inkomsten – op haar beurt niet aan haar verplichtingen jegens de leasemaatschappij kon voldoen. De bestuurder kan op basis hiervan een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt.
Dit oordeel is goed te volgen. Het is wat mij betreft zelfs niet uitgesloten dat de bestuurder ook aansprakelijk zou kunnen zijn jegens de leasemaatschappij indien wel schriftelijke en afdwingbare afspraken zouden zijn gemaakt met vader en zoon. De Beklamel-norm brengt mee dat een bestuurder bij het aangaan van verplichtingen namens de rechtspersoon dient na te gaan of de rechtspersoon redelijkerwijs geacht kan worden de verplichtingen te kunnen nakomen. Deze vraag laat zich alleen beantwoorden door de uitstaande en te verwachten verplichtingen af te zetten tegen haar bezittingen en te verwachten inkomsten (zie hierover de conclusie van Hartlief bij HR Nieuwburen). In dit geval was duidelijk dat het leasebedrag elke maand verschuldigd was en dat de stichting geen enkel eigen (te verwachten) inkomen had. Betoogd kan worden dat de bestuurder rekening diende te houden met de mogelijkheid dat voor de stichting een betalingverplichting zou kunnen ontstaan, bijvoorbeeld als vader en zoon hun verplichtingen jegens de bestuurder niet (tijdig of volledig) nakomen, of dat de verplichtingen over en weer niet (meer) goed op elkaar aansluiten (bijvoorbeeld bij verkeersovertredingen door vader en zoon of faillissement van de bestuurder). In dergelijke situaties biedt de stichting telkens geen enkel verhaal ten opzichte van de leasemaatschappij. Denkbaar is dat daarmee de Beklamel-norm wordt geschonden, althans dat de bestuurder heeft toegelaten dat de stichting haar contractuele verplichtingen niet nakomt. Het zal dan aan de leasemaatschappij zijn om aan te tonen dat zijn handelen in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt.
Onbevoegde vertegenwoordiging
Een van de verweren van de bestuurder is dat hij niet zelfstandig bevoegd was om de stichting te binden, maar alleen samen met een van de andere bestuurders. Die vlieger gaat niet op. Volgens het hof had alleen de stichting op deze omstandigheid een beroep kunnen doen. De stichting heeft echter verstek laten gaan en het vonnis van de kantonrechter dat de stichting aansprakelijk is jegens de leasemaatschappij is onherroepelijk.
Dit oordeel lijkt mij juist. Ter achtergrond: de vertegenwoordigingsregeling van een stichting met meerdere bestuurders is net iets anders dan bij de kapitaalvennootschappen. Voor de bv en de nv geldt dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid mede aan iedere bestuurder toekomt, tenzij de statuten anders bepalen (artikel 2:130/240 BW). Voor een stichting is dit precies andersom: als een of meerdere bestuurders ook zelfstandig vertegenwoordigingsbevoegd zijn, dan moet dat uit de statuten blijken (artikel 2:292 BW). Wel geldt voor de stichting hetzelfde als voor de bv en de nv: een wettelijk toegelaten of voorgeschreven beperking van of voorwaarde voor de bevoegdheid tot vertegenwoordiging kan slechts door de stichting of vennootschap worden ingeroepen (zie artikelen 2:292, 2:130 en 2:240 lid 3 BW).
De bestuurder lijkt met dit verweer overigens te erkennen dat hij in strijd heeft gehandeld met de statutaire vertegenwoordigingsbevoegdheid. Hij riskeert hiermee dus interne bestuurdersaansprakelijkheid (HR Berghuizen/Papierfabriek). Bovendien kan handelen in strijd met de statuten ook een omstandigheid zijn die kan meewegen voor de externe bestuurdersaansprakelijkheid (in HR Willemsen/NOM jegens een aandeelhouder).
De herstelfunctie van het hoger beroep
Tot slot: in appel heeft de bestuurder nieuwe feitelijke standpunten ingenomen die tegenstrijdig zijn aan zijn standpunten in eerste aanleg. In appel heeft de bestuurder voor het eerst gesteld dat hij geen (schriftelijke) overeenkomst met de leasemaatschappij is aangegaan. Een dergelijke draai is toegestaan – dat past binnen de herstelfunctie van het hoger beroep – maar het had wel op de weg van de bestuurder gelegen om daar dan een toelichting bij te geven. Dat heeft de bestuurder niet gedaan. Sterker: ter zitting heeft de bestuurder verklaard dat hij bij de leasemaatschappij was geweest “om een offerte voor de bus te tekenen”. Aan de nieuwe stellingen van bestuurder wordt daarom (terecht) voorbij gegaan.