25 Jan 2025
blog

Vernietiging van het besluit tot ontbinding van de vennootschap: verhouding tussen de statuten en de aandeelhoudersovereenkomst voor wat betreft het meerderheidsvereiste

Blog

De rechtbank Rotterdam heeft op 20 november 2024 geoordeeld dat het aandeelhoudersbesluit om de vennootschap te ontbinden in strijd is met bepalingen uit de aandeelhoudersovereenkomst. De rechtbank wijst de vordering van eiseres toe en vernietigt het ontbindingsbesluit (Rechtbank Rotterdam 20 november 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:11834).

Inleiding

Eiseres is tezamen met nog één andere aandeelhouder (hierna: ‘B’) (voor 49,75 % respectievelijk 50,25%) aandeelhouder van gedaagde. B heeft met een gewone meerderheid van stemmen in de algemene vergadering besloten om gedaagde te ontbinden. Eiseres heeft tegen het besluit gestemd. Eiseres vordert vernietiging van dit besluit. Zij doet daarbij een beroep op de aandeelhoudersovereenkomst, die een meerderheid van 60% voorschrijft voor dit besluit (artikel 7.2).

 

Gedaagde voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering van eiseres tot vernietiging van het besluit tot ontbinding. Gedaagde voert allereerst aan dat eiseres geen partij is bij de aandeelhoudersovereenkomst, omdat deze is getekend door eiseres in oprichting en volgens gedaagde niet is voldaan aan de vereisten van artikel 2:204 BW.

 

Artikel 2:204 lid 1 BW geeft een regeling voor de zogenaamde bezwarende rechtshandelingen vóór oprichting. Uit het artikel volgt dat rechtshandelingen:

  1. a) in verband met het nemen van aandelen waarbij bijzondere verplichtingen op de vennootschap worden gelegd,
  2. b) strekkende om enigerlei voordeel te verzekeren aan een oprichter van de vennootschap of aan bij de oprichting betrokken derde,
  3. c) betreffende inbreng op aandelen anders dan in geld,

in haar geheel moeten worden opgenomen in de akte van oprichting of in een geschrift dat daaraan in origineel of in authentiek afschrift wordt gehecht en waarnaar de akte van oprichting verwijst. Indien de vorige zin niet in acht is genomen, kunnen voor de vennootschap uit deze rechtshandelingen geen rechten of verplichtingen ontstaan.

 

Ten tweede beroept gedaagde zich op de statutaire bepaling na statutenwijziging. De gedaagde merkt daarbij op dat de statutaire bepaling een gewone meerderheid voorschrijft voor het besluit tot ontbinding van gedaagde. Aanvullend stelt gedaagde zich op het standpunt dat de statuten voorgaan op de aandeelhoudersovereenkomst, omdat de statutenwijziging van een later moment is en de intenties van partijen op dat latere moment weergeven.

 

Ten derde voert gedaagde aan dat indien aangenomen zou worden dat het besluit tot ontbinding vernietigbaar is, de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW aan een beroep daarop in de weg staat. Zij stelt dat nakoming van artikel 7.2 van de aandeelhoudersovereenkomst onder deze omstandigheden niet van B en haarzelf kan worden verlangd op grond van de beperkende werking van artikel 2:8 lid 2 BW.

 

De beoordeling

Het centrale geschilpunt in deze zaak is de vraag of het besluit tot ontbinding van gedaagde vernietigbaar is. De rechtbank vernietigt het besluit tot ontbinding van gedaagde en overweegt als volgt.

 

Statuten en aandeelhoudersovereenkomst

Gedaagde stelt dat in de akte van statutenwijziging is opgenomen dat een besluit tot ontbinding van gedaagde in de algemene vergadering kan worden genomen met een gewone meerderheid. De rechtbank oordeelt dat dit niet is opgenomen in de akte van statutenwijziging. Dit standpunt van gedaagde kan worden afgeleid uit het feit dat vóór de statutenwijziging een meerderheid van 2/3e vereist was, welke bepaling bij de statutenwijziging is geschrapt.

 

De rechtbank oordeelt dat uit e-mailcorrespondentie blijkt dat het de bedoeling van B was om de statuten door middel van de statutenwijziging in overeenstemming te brengen met de aandeelhoudersovereenkomst; deze   statutenwijziging zou op dezelfde dag passeren als het ondertekenen van de aandeelhoudersovereenkomst. Dat de statutenwijziging op een later moment heeft plaatsgevonden dan het ondertekenen van de aandeelhoudersovereenkomst maakt dat niet anders, aldus de rechtbank. Daar komt nog bovenop dat de aandeelhoudersovereenkomst door de statutair bestuurder van B, namens B, vóór het passeren van de akte van statutenwijziging (op 26 november 2021) is ondertekend (te weten op 26 oktober 2021).

 

De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat het niet de bedoeling van partijen is geweest om met de statutenwijziging af te wijken van de aandeelhoudersovereenkomst. Aanvullend oordeelt de rechtbank dat vast staat dat in de aandeelhoudersovereenkomst is opgenomen dat bij afwijking tussen de statuten en de aandeelhoudersovereenkomst, laatstgenoemde prevaleert.

 

Het beroep van gedaagde op artikel 2:204 BW

De rechtbank stelt vast dat artikel 2:204 BW in dit geval niet van toepassing is. Dit artikel is bedoeld om het kapitaal van de op te richten vennootschap (in dit geval zou dat eiseres zijn) te beschermen. Dat is niet aan de orde.

 

Er is geen sprake van inbreng op aandelen anders dan in geld (artikel 2:204 sub c BW). Tevens worden er in de aandeelhoudersovereenkomst geen bijzondere verplichtingen voor eiseres in het leven geroepen (artikel 2:204 sub a BW). Ook van een situatie als omschreven in artikel 2:204 sub b BW is geen sprake, aangezien er geen sprake is van een rechtshandeling die de realiteit van het bijeen te brengen vermogen van eiseres kan ondermijnen.

 

De redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW

De rechtbank oordeelt dat het niet nakomen van de afspraken in de aandeelhoudersovereenkomst in de gegeven omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid (artikel 2:8 lid 1 BW) en dat het beroep van gedaagde op de statuten daarop afstuit (artikel 2:8 lid 2 BW). De rechtbank vervolgt met de opmerking dat het een bewuste keuze is geweest van partijen dat beide aandeelhouders dienen in te stemmen met een ontbinding van gedaagde.

 

Conclusie

Deze zaak benadrukt het belang om de statuten van een vennootschap in overeenstemming te brengen met de aandeelhoudersovereenkomst. Ook geeft dit vonnis een goede illustratie van de invloed van partijbedoelingen op de uitleg van de tussen partijen vastgelegde afspraken.

 

Tot slot volgt uit dit vonnis op welke wijze artikel 2:204 BW toegepast dient te worden. Deze uitspraak onderstreept  dat artikel 2:204 BW is opgenomen ter bescherming van het kapitaal van de op te richten vennootschap.

 

Keywords

Aandeelhoudersovereenkomst
Bezwarende rechtshandeling
Ontbinding
Statuten
Vernietiging

Auteur(s)